Naar het vorige object Naar de vondstcategorie Terug naar de vorige pagina Naar "Bodemvondsten" (index) Naar het volgende object
Naar beneden

Faience kom met bijbehorende tinnen lepel, 1600-1650

Afb.1: Faience Kom met bijbehorende tinnen lepel, 1600-1675.

Bovenaanzicht, onderaanzicht.
Diameter: ca. 21,8 cm.
Hoogte: ca. 7,8 cm.
Vindplaats: Stortgrond Spiegelnisserkade, Rotterdam.

Dit is een erg zeldzame vondst in deze samenstelling. Het betreft namelijk een faience kom mét de erbij gebruikte tinnen lepel, dus waar de gebruiker mee uit deze kom heeft gegeten.

De plek, waar deze vondst, of eigenlijk vondsten zijn gedaan, is overigens al evenmin gebruikelijk. De vondsten zijn namelijk afkomstig uit een grote berg humeuze, veenachtige grond, die inmiddels het eigendom was geworden van een hoveniersbedrijf. De grond was volgens zeggen afkomstig uit Rotterdam en was vrijgekomen tijdens de aanleg van een ondergrondse parkeergarage. Het feit dat de humeuze grond zo vruchtbaar is en dus goed is voor de plantjes en het gras, zal hierbij zeker van doorslaggevende aard zijn geweest voor de hovenier.

Bij het betreden van de grond, zag de vinder de kom eigenlijk direct al op een schuine kant van de berg liggen en raapte hem op. Met een zeker euforisch gevoel liep hij na de vondst te hebben bekeken weer weg en zag tot zijn grote blijdschap een paar meter van de kom ook nog de steel van een tinnen lepel uitsteken. De lepel verkeert in tegenstelling tot de rand van de gehavende kom in een erg goede staat. Hij is mooi gepatineerd en het viel eigenlijk gelijk al op dat de lepel twee verschillende patina´s kent, die elkaar opvallend abrupt afwisselen, richting het einde van de steel.

Eenmaal thuis en de vondsten te hebben afgespoeld, leek het de vinder een aardig idee om de lepel bij de kom te bewaren, waarop hij de lepel in de kom legde. Misschien zal het u inmiddels niet meer verbazen, dat de scheidslijn tussen de twee verschillende patina´s, exact gelijk bleek te vallen met de bovenkant van de kom (zie afb.2). Om de constatering te verifiëren probeerde hij de lepel ook op een andere manier in de kom te leggen, maar door de ronde en gladde binnenkant van de kom bleek dit niet mogelijk. Zou de kom misschien rechtstandig en tegelijkertijd met de tinnen lepel verloren kunnen zijn geraakt?

Het lijkt er in ieder geval wel op. Als we beide patina´s onder de loep nemen, dan valt op dat zich op de onderkant van de lepel een donker patina heeft ontwikkeld en dat de bovenkant hierentegen juist behoorlijk licht (wit) is. Uitgaande van de rechtstandige (horizontale) positie van de kom in de grond, is het een logische aanname dat de kom een groot deel van de tijd vol met (regen)water heeft gestaan. Dit kon immers niet weglopen. Het water zou wel kunnen verdampen, maar door het ontbreken van een föhnende wind, óf een brandende zon, gaat dat niet erg snel in de grond. De regen zal de wedloop, dan ook wel vaak hebben gewonnen. Hierdoor heeft de tinnen lepel dus een groot deel van de tijd, voor driekwart onder water gestaan, wat uiteindelijk het donkere patina heeft opgeleverd en wie wel eens een dergelijke ´watervondst´ heeft gezien, zal hier niet van opkijken.

Het uiteinde van de steel van de tinnen lepel heeft dit probleem op basis van onze aanname, dus niet gekend. Het valt op dat het patina hiervan opmerkelijk licht is. Als je hem goed bekijkt, dan zie je wat wits op de huid van het voorwerp liggen, wat duidelijk kalk blijkt te zijn. Is dat eigenlijk wel logisch? Ja, dat is het zeker. Regenwater is in principe vrij van kalk en het is zelfs betrekkelijk zuur. Een zure stof gaat in principe kalkvorming tegen. De bodem (grond, aarde) hierentegen is vaak rijk aan mineralen, waarvan kalk (Calcium en Magnesium) en IJzer, slechts enkele voorbeelden zijn. Het regenwater lost de mineralen op en neemt ze mee op haar route en zo ook de kom in. De PH waarde van dit ´zure´ én ´kalkhoudende´ water, zal redelijk neutraal zijn geweest. Het onderste deel van lepel, onder de vloeistofspiegel is namelijk niet ernstig aangetast. Het feit dat dit deel (bijna) continu onder water heeft gestaan, wat voor een zuurstofarme omgeving heeft gezorgd, zal hierbij ook zeker een rol hebben gespeeld.
Net boven deze vloeistofgrens, waren de omstandigheden minder gunstig. Het aanhoudelijk fluctuerende water, dat telkens weer wat kalk afzet en vervolgens weer voor korte tijd opdroogt heeft dan ook voor de sterke kalkafzetting gezorgd. Ook het verdampende water zal nog wat kooltjes op het vuur hebben gegooid. Als dit proces u nog niet helemaal duidelijk is, kunt u ook aan een bloemenvaas(je) denken. Daarbij doen zich namelijk ook altijd problemen rond de vloeistofgrens voor. Zo kan het halsje door de kalkaanslag soms al helemaal wit zijn, terwijl als de bloemen zijn uitgebloeid en u de vaas ontdoet van het water, de rest van de vaas nog helemaal schoon blijkt.

Op basis van de datering van de lepel en de kom, die in de zeventiende eeuw lijkt te liggen, kan een verband ook niet worden uitgesloten. Het lijkt er wél op dat de lepel wat vroeger te dateren is dan de kom, namelijk omstreeks 1600, tegen 1600-1675 voor de kom. Ze zouden dus beiden uit omstreeks 1600 kunnen zijn, maar er kan in principe ook een hiaat van maximaal 75 jaar bestaan. Echter, zelfs al zou de tinnen lepel 75 jaar ouder zijn, dan nog is een gelijktijdig gebruik niet vreemd in een zeventiende eeuws huishouden.
Ook in menig hedendaags huishouden ligt misschien nog wel een lepel van een jaar of vijftig oud in de keukenla, maar dit was zéker het geval in de tijd waarin onze voorouders leefde. Uit diverse archeologische onderzoeken is namelijk gebleken, dat men erg zuinig was op huisraad. Het werd dus lang doorgebruikt. Een nauwkeurigere datering van één óf beiden voorwerpen, kan hierin mogelijk uitsluitsel bieden. Als de kom (aanzienlijk) ouder zou zijn geweest dan de lepel, dan zou onze theorie minder voor de hand liggend zijn geweest, want een voorwerp van aardewerk dat erg fragiel is, is natuurlijk per definitie een stuk vergankelijker, dan een metalen lepel.

Afb.2: Door het verschil in patina is duidelijk de vloeistofgrens zichtbaar.

Stel dat onze theorie ´realiteit´ zou zijn geweest, hoe komt zo´n kom mét lepel dan rechtstandig in de grond terecht en is de lepel er niet op een bepaald moment uitgevallen?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten we eerst te weten zien te komen, waar de stortgrond vandaan komt. Enig speurwerk heeft uitgewezen dat de plek waar de grond oorspronkelijk lag, De Spiegelnisserkade in Rotterdam, eigenlijk geen bebouwing kende in de zeventiende eeuw. De reden hiervan, was het feit dat dit gebied in die tijd, door z´n zompige karakter geen goede mogelijkheden voor bebouwing bood. Wél was het gebied erg in trek bij turfstekers, wat ook de ogenschijnlijk humeuze/veenachtige grond, waaruit de objecten komen verklaart. Hele familie´s schijnen bij het turfsteken betrokken te zijn geweest en hebben in menig huishouden de schoorsteen laten roken. Ook waren ze er in grote mate financieel afhankelijk van. Van oude foto´s, die weliswaar uit op z´n vroegst de negentiende eeuw stammen, kennen we de beelden van ijverige hardwerkende turfstekers, die in weer en wind de kost verdienden. Een tijdloos beeld dat alhoewel van later datum, ook al eeuwen1 daarvoor geen vreemd verschijnsel zou zijn geweest. Een enkele foto laat ons de turfstekers tijdens ´de schaft´ zien (zie afb.3), want als je hard werkt en lange dagen maakt moet er natuurlijk stevig gegeten worden. Niet vreemd dat het lunchpakket zoals wij dat tegenwoordig kennen, er nog heel anders uitzag. Niet het ons vertrouwde plastic boterhamzakje met een paar sneeën brood, maar kistjes, veldflessen en zelfs vrij forse melkkannen werden meegenomen. Uit vroeger tijden (van vóór de foto), is mij zelfs bekend, dat de vrouw ´zoals het een goed echtgenote betaamt´, zelfs tijdens de schaft met een vers bereid warm maal2 langskwam en aangezien er eigenlijk nog geen andere manier was om dit warme eten in te vervoeren, kwam dat inderdaad, gewoon in de pot, of in een kom3. ´Onze´ kom is mogelijk hetzelfde lot ten deel gevallen, alleen is deze na de schaft nooit meer naar huis teruggekeerd.

Afb.3: Turfstekers tijdens de schaft.

Alhoewel speculatief, zijn hiervoor meerdere theorieën aan te dragen. We zullen ons beperken tot de naar onze mening, meest voor de hand liggende. We vinden het namelijk goed denkbaar, dat de kom nadat de lunch was verorberd met lepel en al ergens is neergezet om daar later weer opgepikt te worden. Het zou kunnen dat hij daar is vergeten, maar het kan ook zijn dat hij in het drassige, moerasachtige gebied is zoekgeraakt. Mogelijk is de kom tussen het riet ´verdwenen´ of is hij te water geraakt (de turf werd tot onder het grondwaterniveau weggestoken). Het zou namelijk kunnen dat de kom als gevolg van de regen, langzaam met het opkomende grondwater is meegenomen en doordat deze inmiddels was volgeregend, zich uiteindelijk elders met de bodem heeft verenigd. Dat zo´n veengebied wel degelijk moerassig was, blijkt uit een artikel uit ´Het Leven´, uit 1936, met de titel: ´Een verlaten en moerassige plaetse´4, dat verhaalt over de turfstekers in de Brabantse Peel, de zogenaamde ´Peelwerkers´. Helaas hebben we geen foto kunnen vinden van een veenwinningsgebied tijdens een hevige regenbui. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de toendertijd nog kostbare en kwetsbare fotoapparatuur, want je ziet vrijwel nooit oude foto´s tijdens een stevige regenbui. We hebben wel een ´mooi weer´-exemplaar gevonden (zie afb.4), zodat u toch een beetje beeld krijgt.

Afb.4: Turfsteker aan de arbeid in de veenige zachte ondergrond, omstreeks 1940.

Tot slot volgt hier nog wat informatie over de objecten zelf. De tinnen lepel heeft een zeskantige steel en heeft een ronde bak of schep. Op de achterkant van de bak is een zogenaamde ´rattestaart´ zichtbaar, zoals wellicht bekend, ter versterking van de zwakke verbinding tussen de bak en de steel. Op de voorkant van de lepelbak zijn drie instempelingen aangebracht (zie afb.5). De middelste laat een gekroond en gestileerd roosmerk zien, waarbinnen het wapen van Rotterdam met onder andere de vier liggende leeuwen is verwerkt. In de kroon staan de initialen ´IHM´, van de ´tinnegieter´. Dit is de maker van de lepel en alhoewel we weten dat hij in Rotterdam werkzaam was en wat zijn initialen waren, hebben we hem verder niet in de literatuur terug kunnen vinden. Informatie hierover is van harte welkom en kunt u ons per E-mail doorgeven, door hier te klikken.
Aan weerszijden van het gekroonde roosmerk is een grote letter (´M´, resp. ´I´) gestempeld. Dit zijn de initialen van de eigenaar/gebruiker van de lepel, waarschijnlijk de bewuste turfsteker zelf dus!

Afb.5: Niet gedetermineerd tinmerk (Rotterdamse tinnegieter, initialen IHM ?)
met aan weerszijden de initialen van de gebruiker van de lepel.

De faience kom is alhoewel het Chinese landschappelijke decor anders doet vermoeden, een ´typisch Nederlands´ product en is hoogstwaarschijnlijk geproduceerd in Delft. Dit pseudo-Chinese porselein, werd zoveel mogelijk in de stijl van dit porselein gemaakt en bezit op het eerste gezicht ook dezelfde uiterlijke kenmerken. De blauwe versiering, van dit ´Delftsblauw´ wordt heden ten dage nog steeds door veel Nederlanders geclaimd, maar vindt z´n oorsprong dus eigenlijk in China en is eigenlijk alles behalve ´typisch Nederlands´.
Op basis van de kwaliteit van het faience, moest ´Delft´ de Chinezen ook het nakijken geven5. Dit had overigens weinig invloed op de verkoopcijfers, want er was een enorme vraag naar een dergelijk product, dat prijstechnisch vele malen goedkoper was. Uiteraard kwam dit prijsverschil tot stand, doordat het échte porselein van ver moest worden gehaald, met vaak nauwelijks zeewaardige boten, als we dat met hedendaagse schepen vergelijken. Nog los van het feit dat zij erg lang onderweg waren, werd ook de heen- of terugreis soms niet doorstaan en zonk het schip tijdens een hevige storm, of werd de lading door zeerovers of vijandige staten geplunderd en stak men het schip in brand óf werd het eveneens tot zinken gebracht. Hierdoor bleef het Chinese porselein kostbaar en gedurende een lange periode slechts aan de elite voorbehouden. Ook de aangescherpte veiligheidsmaatregelen, in de vorm van zwaar bewapende convooischepen, die meevoeren, konden de prijzen nauwelijks drukken.
Gelukkig raakte de gewone burgerij snel vertrouwd met het goedkope Delftse alternatief en sloeg het massaal in.
Wat verder opvalt aan de faience kom, is de afgebrokkelde rand. De ´oude´ breuken geven er blijk van dat dit niet recentelijk gebeurd kan zijn. De kom moet dus al lang voordat hij tezamen met de grond werd uitgegraven, zijn beschadigd. Wellicht, dat hij dus al tijdens het gebruik deze schade had opgelopen. De verspreiding van de schade over de gehele rand (rondom), ondersteund deze theorie.



1 - Al vanaf de volle middeleeuwen wordt er in ons land turf gestoken.
2 - In vroeger tijden at men ´s middags in plaats van ´s avonds warm.
3 - Een afbeelding hiervan zal later aan dit artikel worden toegevoegd.
4 - Coolen, A, ´Een verlaten en moerassige plaetse´. In ´Het Leven´ jaargang 31, 1936, pp. _
5 - Chinees porselein is veel harder gebakken en hierdoor laat het geen vocht door. Het behoefde hierdoor, in tegenstelling tot plateel niet geglazuurd te worden.

Naar boven